1. De opbouw van een nationaal wegennet (ca. 1700 - ca. 1940)
De inhoud van dit hoofdstuk werd samengevat in onderstaande tekst.
Klik op de links voor een gedetailleerd verhaal.
Het was in de achttiende eeuw dat de basis gelegd werd voor het huidige Belgische
wegennet. Het gros van deze eerste steenwegen kwam er op initiatief van de provinciale en
stedelijke overheden met als primair doel de eigen handel en nijverheid te stimuleren. Van
een vooropgesteld wegenprogramma of de opvatting van een samenhangend wegennet was
geen sprake. De structuur die ontbrak in de Oostenrijkse tijd, kwam er onder het
Franse bewind. Terwijl een klassering van onze wegen werd doorgevoerd, kreeg een centrale
administratie van Bruggen en Wegen het beheer van de belangrijkste verbindingen in
handen. Deze waardevolle aspecten kregen vervolg na 1815. Inmiddels waren de
belangrijkste assen aangelegd en kon men een aanvang nemen met de verdichting van het
netwerk.
De eerste twintig jaar van de Belgische onafhankelijkheid kunnen een erg
vruchtbare periode voor de wegenaanleg worden genoemd. Teneinde het gehele land van
goede communicatieverbindingen te voorzien, kregen nu ook de minder welvarende
streken aansluiting op het wegennet. Maar na 1850 bleek de trein het vervoermiddel van de
toekomst te worden. De steenwegen kwamen op het achterplan terecht en dienden zich naar
het spoorwegennet te richten. De uitbreiding van het rijkswegennet was in die tijd vooral te
wijten aan de massale overname van buurt- en stadswegen. De kwaliteit van de 'grande
voirie' ging, samen met het belang ervan, sterk achteruit.
De komst van de auto rond de eeuwwende luidde een nieuwe bloeiperiode in voor
het wegtransport. Het zou de grote opdracht van de twintigste eeuw worden het wegennet
aan te passen aan de eisen van het revolutionaire voertuig. Ondanks de oprichting van
verscheidene wegenfondsen kon Bruggen en Wegen de modernisering van onze wegen, en
de herstelling ervan na de Eerste Wereldoorlog, niet aan hetzelfde snelle tempo uitvoeren
waarmee het gemotoriseerde verkeer aangroeide. Deze chronische achterstand zou door de
Tweede Wereldoorlog allerminst verholpen worden. Toch trachtte men reeds in het
interbellum aan de meest dringende noden te voldoen door middel van wegverbredingen,
rechttrekkingen en omleidingswegen. In dat kader kon in de jaren 1930 een nieuw idee
doorgang vinden, waarvan vandaag het belang voor het transportwezen én voor onze
economie moeilijk te betwisten valt: de autosnelweg.