1. De opbouw van een nationaal wegennet (ca. 1700 - ca. 1940)

'La grande époque' (1830-1850)

Het kan misschien paradoxaal klinken, maar het Belgisch wegvervoer kende tussen 1830 en 1850 zijn eerste hoogtepunt, gelijktijdig met de aanleg van de eerste spoorwegen. Voor zowel vracht- als personenvervoer werd een eersterangsrol toegekend aan de weg. De tolinkomsten gaven immers de wegenbouw een financieel pluspunt en bovendien was er van concurrentie geen sprake, aangezien men het spoor slechts voor goederentransport bruikbaar achtte.

Pas in deze decennia ontstond een visie op de ontwikkeling van een wegennet als component van een nationale Belgische economie. Opdat alle regio's konden deelnemen aan de economische ontwikkeling van het land, werden tolopbrengsten uit welvarende provincies (Oost- en West-Vlaanderen en Henegouwen) steevast gedraineerd naar de meest geïsoleerde gebieden in de provincies Limburg, Antwerpen en Luxemburg. Vooral het laatste gebied haalde profijt uit deze geldstroom, wegens de onzekere en voor investeringen riskante toestand in het noorden. De Staat gaf niet toe aan provincialistische oprispingen, maar bouwde zijn wegennet pragmatisch uit volgens de reële behoeften van elke streek. De verdere wegenaanleg in de rijke provincies gebeurde dan ook voornamelijk op provinciaal initiatief. Voorts moet worden opgemerkt dat de Staat en de provincies hun wegennet uitbouwden in een geest van samenwerking: wederzijdse subsidies en medewerking waren lang niet uitzonderlijk.

In de jaren 1830 woedde in het parlement een heftige discussie over de instelling van de wegentol. De opbrengsten werden uitsluitend aangewend voor het onderhoud van bestaande wegen. Over wat er met de overschotten moest gebeuren, en die waren talrijk, bestond geen duidelijkheid. Zij werden uiteindelijk geïnvesteerd in de aanleg van nieuwe wegen. Daarenboven ging de Staat op het eind van het decennium twee grote leningen aan. Dit resulteerde in de grootschalige ontsluiting van de Ardennen en Haspengouw, en in mindere mate in verbredingen, rechttrekkingen van bochtige tracés en verzachtingen van het lengteprofiel. Bovendien besteedde de overheid voor het eerst aandacht aan de 'petite voirie', de gemeente- en stadswegen, die in sneltempo werden verhard ten gunste van de agrarische sector.

Voor de snelle aanleg van nieuwe wegen moest evenwel worden ingeboet op vlak van kwaliteit. Verharding met steenslag kreeg de voorkeur op bestrating met kasseien. De overheid poogde, door middel van maatregelen omtrent de maximale belasting van wagens of door een verbod op rijden bij dooi, de toestand van de wegen te ontzien.

Ontwikkeling van het steenwegennet: stand in 1850. Klik op de afbeelding voor een groter formaat. Bron: G. Placq, 'Le développement du réseau routier belge de 1830 à 1940'.
Ontwikkeling van het netwerk

« De 'Hollandse periode' | Terug naar boven | Bronverantwoording | Voorrang aan de spoorwegen »
Algemene wegenpolitiek vanaf de 18e eeuw en totstandkoming van het (autosnel)wegennet Besluitvorming en aanleg van de Belgische autosnelwegen Ontwikkeling van het autosnelwegennet jaar per jaar in kaart gebracht Links naar andere websites over wegen en infrastructuur Voor alle vragen, opmerkingen en suggesties Hét forum over weginfrastructuur en verkeer in België en Nederland